De Familie
Van Gelder
In dit hoofdstuk wordt de familie Van Gelder beschreven. Er
wordt vooral ingegaan op die familieleden die tijdens de oorlog in Borne
woonden. Hun namen zijn vet gedrukt. Ook wordt kort het lot beschreven van de
Van Gelders die wel in Borne geboren zijn, maar er niet meer woonden toen de
oorlog uitbrak.
David Benjamin van Gelder, de stamvader van de familie, wordt in
1759 in Doetinchem geboren en gaat in 1790 in de gemeente Borne wonen. Volgens
de volkstelling van 1830 woont hij er met zijn tweede vrouw Johanna Meijler uit
Vriezenveen, die hij in 1811 huwde, en met zijn kinderen Nathan en Gezien, die
dan 38 en 34 jaar oud zijn. Nathan en Gezien zijn waarschijnlijk ongehuwd gebleven.
Zijn eerste vrouw, de moeder van zijn kinderen, is Berendina
Nathan Menko uit Hengelo. David Benjamin staat te
boek als oud rommelarij verkoper. Hij
overlijdt in 1835.
De kinderen van David en Berendina
zijn:
Salomon David
(1788-1869)
Nathan David
(1791-1868)
Sara David
(1793-1882)
Berendina
David (1799-1881)
Rachel
David (ca.
1802-1864)
Geziena David
(ca.
1804-1874).
Twee dochters blijven in Borne wonen en staan aan de wieg van
twee andere Borns-Joodse families:
Sara
David huwt Salomon Jacob Spanjaard.
Berendina David trouwt met Joseph Hartog
Lievendag.
Dochter Rachel trouwt met Meier Schleisner
uit Delden, en gaat daar wonen. De enige steen die nog op de Joodse
begraafplaats in Delden staat is voor haar. Hun dochter Rosetta
komt later terug naar Borne door haar huwelijk met haar neef Salomon Lievendag.
Alle families Van Gelder die in de oorlog in Borne wonen en
vanuit Borne gedeporteerd zijn, zijn kleinkinderen en achterkleinkinderen van
Salomon David van Gelder, de oudste zoon, die in Borne blijft wonen.
Drie kinderen van David
Benjamin van Gelder: Salomon
David
Sara
David
Berendina
David ↓
↓
↓ De
Van
Gelders
De
Spanjaards
De Lievendags Via Berendina’s
dochter Feije ontstaat er ook een familie Jacobs
in Borne. |
Salomon David zet de familielijn van Van
Gelder in Borne dus voort. Hij trouwt in 1815 met Sina
Aron Andries Mulder (haar naam wordt ook geschreven als Siena/Gesiena/Gezina Muller), die in
1804 in Diepenheim is geboren. Ze wonen rond 1850 aan de Meiershof
en later aan de Ennekerdijk in Borne.
De kinderen van Salomon en Sina zijn:
Kinderenen |
Partner |
Zie
paragraaf |
Benjamin
(1816-1901) |
Sara van
Gelder |
1 |
Diena
(1821-1900) |
Levi de Bruin |
|
Meijer Mannes
Süskind |
|
|
Israël
(1823-1920) |
Anna Stofkooper |
2 |
Nathan
(1827-?) |
Roosje Cohen |
|
Rachel
(1830-jong overleden ) |
|
|
Izak
(1832-1891) |
Clara de
Bruin |
|
Aron
(1836-1926) |
Rebekka van
Hasselt |
|
David Salomon (1839-1915) |
Sara van
Wijhe |
3 |
Rachel
(1840-1880) |
|
|
In Borne Begraven
Hieronder worden de familiegeschiedenissen beschreven van de
zonen Benjamin, Israël en David Salomon. Zij bleven alle drie in Borne wonen.
1.
De afstammelingen van Benjamin
Benjamin, anders dan zijn naam doet vermoeden de oudste zoon van
Salomon en Sina, huwt in 1844 met Sara van Gelder uit
Delden. Voor zover bekend zijn ze geen directe familie van elkaar. Hun kinderen
zijn: David (1844), Rozetta (1846), Aron (1849),
Mozes (1850), Salomon (1854), Kaatjen (1856) en Ziena (1860).
Alle kinderen van Benjamin en Sara, behalve de jongste, verlaten Borne.
Twee
van hen (Rozetta en Aron) komen in Meppel terecht.[1] Aron is er één van de kleurrijke
Joodse marktkooplieden. Hij is in Meppel bekend door zijn nadrukkelijke
aanwezigheid op de wekelijkse markt, maar gevreesd vanwege zijn ingezonden
stukken in de Meppeler Courant. Ook is hij jarenlang
Stads-Sinterklaas; hij heeft in zijn jonge jaren bij de cavalerie gediend. Eleazer, een zoon van Aron, komt tussen 1910 en 1916 in
Borne wonen. Zijn jongste zoon, Benjamin, wordt er in 1911 geboren. Deze
Benjamin, vernoemd naar zijn overgrootvader, wordt later vanuit Eindhoven
weggevoerd en vergast, maar zijn vrouw overleeft.
David,
de oudste zoon van Benjamin en Sara, trouwt een vrouw uit Avereest en vestigt
zich daar als slager.
Mozes,
een andere zoon van Benjamin en Sara, gaat met zijn vrouw Sophia Polak aan de Bornsestraat in Almelo wonen. Lois, één van hun kinderen,
wordt in 1906 in Borne geboren. Hij wordt musicus en vormt samen met twee
broers de Van Gelder-Band. In de oorlog woont hij met een broer bij zijn
moeder, zijn vaders is dan al overleden. Jacob, een andere zoon van Mozes en
Sophia, woont met zijn vrouw en vijf kinderen naast hen. Ze komen allemaal in
de oorlog om. Benjamin, een derde zoon en ook vernoemd naar zijn opa, trouwt met
een achternicht uit Borne: Anna van Gelder (zie 6.2.3). Ook zij worden vergast.
Twee dochters overleven de oorlog: Rozette/Rosa
(geboren in 1892) en Johanna/Jo (geboren in 1899). Rosa trouwt een niet-Joodse
man: Gerrit Krabbenbos. Jo trouwt met haar neef Aron Franken (zie hieronder).
De twee zwagers stonden samen met groente op de markt en hadden een groente- en
fruitzaak aan de Willemsstraat in Hengelo. Rosa en Gerrit begonnen later een
groente-, fruit- en viswinkel aan de Emmaweg
9. Rosa en Jo overleven de oorlog: Jo door onder te duiken in haar
eigen huis, Rosa waarschijnlijk door haar huwelijk met een christelijke man.
(Aanvullingen van mw. Leushuis, kleindochter van Rosa en Gerrit Krabbenbos).
Ziena, de jongste dochter van Benjamin en Sara,
trouwt in 1884 met Nathan Levij Franken. Ze gaan in
Borne wonen en krijgen er tien kinderen: Antje (1885), Benjamin (1886), Sara
(1888), Levij (1890), Mozes (1891), Aron Nathan
(1894), Eva (1896), Herman (1898), Rozetta (1901) en Alidina (1904). In 1912 vertrekt het gezin naar Enschede.
Hun drie jongste kinderen, Herman, Rozetta en Alidina, worden in de oorlog gedood. Herman was
magazijnbediende en woonde aan de Paul Krugerstraat in Hengelo. Vier van zijn
gezinsleden hebben de oorlog overleefd. Hermans’ zus Rozetta
huwde Jacob Abraham Israel Menko.
Het echtpaar kreeg drie kinderen en woonde in Amersfoort, waar ze vanuit de
onderduik opgepakt zijn en naar Sobibor werden getransporteerd. Eén kind heeft
de oorlog overleefd. Rozetta’s zus Alidina woonde bij hen in tijdens de oorlog, zij was
winkeljuffrouw.
2. De afstammelingen van Israël
Israël, de tweede zoon van Salomon en Sina,
is wever, hij trouwt met Anna Stofkooper. Hij heeft
de bijnaam Oesters papa; oester is een verbastering van zijn Joodse
naam. Negen van hun tien kinderen worden volwassen en twee van hen, Salomon en
Philippus, sterven voor de oorlog en liggen met hun vader op de Joodse
begraafplaats.
Alle kinderen van Israël en Anna die nog leven als de
deportaties beginnen, komen om. Enkele van hun kleinkinderen en
achterkleinkinderen overleven.
De kinderen van Israël en Anna zijn:
Kinderenen |
Echtgenoot
of echtgenote |
Zie
paragraaf |
Salomon
(1864-1941) |
Regina Philipp
(1862-1936) |
2.4 |
Aron
(1865-1870) |
|
|
Philippus
(1868-1939) |
Aaltje de Leeuw
(1871-1943) |
2.1 |
Siena
(1869-1941) |
Moses H. Silberstein (1877-1942) |
2.2 |
Benjamin
(1872-1943) |
Antje de Leeuw
(1869-1943) |
2.3 |
David
(1873-1943) |
Mathilde Bambergen (- 1912) |
2.4 |
Truitje Hiegenlich
(1884-1943) |
||
Izak
(1875-1942) |
|
2.6 |
Jacob
(1879-1943) |
Mina Hiegenlich
(1880-1943) |
2.4 |
Aron
(1881-1943) |
Rozali Stofkooper
(1882-1943) |
2.5 |
Rabeka
(1883-1942) |
Salomon Schlossner
(1890-1942) |
2.6 |
In Borne Begraven In een concentratiekamp gedood
De broers Philippus en Benjamin zijn met de zussen Aaltje en
Antje de Leeuw uit Almelo getrouwd, terwijl de broers David en Jacob de zussen Hiegenlich huwden.
2.1 Philippus en Aaltje de Leeuw
Philippus en zijn vrouw Aaltje de Leeuw trouwen in 1896
en gaan in Borne aan de Aanslagsweg (nu nummer 24)
wonen, waar ze een winkeltje in manufacturen beginnen: De kleine winst.
Ze krijgen zes kinderen, waarvan er twee (Anna en Israël) jong overlijden. Hun
andere kinderen zijn: Abraham, (1899), Betje (1902), Arnold Israël (1906) en Anna
Eva (1913).
Abraham verhuist in 1925 naar Zwolle en zijn zus Betje verruilt
in datzelfde jaar Borne voor Rheine, waar ze twee
jaar later overlijdt. Anna Eva, oftewel Annie, die doof is, huwt in 1937 met
Bernard Nadorp en gaat in Hengelo wonen. Omdat haar
man christen is, blijft haar deportatie bespaard. Ze laat familie bij haar
onderduiken. Ook haar broer Abraham is met een christelijke partner gehuwd.
Philippus sterft kort voor de oorlog in
1939. Zijn vrouw Aaltje woont met haar jongste zoon Arnold Israël, diens
vrouw Rosa Dina Bos en hun zoontje Karel (1933) nog steeds aan de
Aanslagsweg als de oorlog begint. Moeder Aaltje wordt
in de oorlog vergast, de anderen overleven.
Op de grafsteen van haar man Philippus op de Joodse begraafplaats in Borne is een tekst ter herinnering aan haar bijgevoegd: ‘Dit is tevens een herinnering aan onze moeder Aaltje van Gelder – de Leeuw die in 1943 werd weggevoerd’.
De markt van Borne,
Arnold staat met open lange jas in het midden.
Arnold en zijn gezin overleven de oorlog. Arnold had al voor de oorlog onderduik geregeld bij familie van zijn buren in Mariaparochie. Hij vertelt:
Naast ons aan
de Aanslagsweg woonde Egberink.
Vóór de oorlog had ik al met hem afgesproken en de regelingen met de mensen
in Mariaparochie waren al getroffen. En daar heb ik dus vier jaar
ondergedoken gezeten. Ze kwamen me
oppakken, maar ik ‘was naar mijn buurman’. Ze keken zelfs de bloempotjes na
en mijn vrouw zei nog: ‘Zoekt u daar mijn man?’ Toen zijn we op de fiets naar
Mariaparochie gegaan en hebben alles thuis laten staan. Daar in
Mariaparochie zaten we dag en nacht binnen. Je kon de mensen er toch niet aan
wagen? ‘s Avonds zaten we te kaarten, ze hebben het voor ons zo
gezellig mogelijk gemaakt. Bij gevaar gingen we onder de grond. Aan hen
hebben we ons leven te danken. Ik heb veel
geleerd van de Duitse Joden die ik [voor de oorlog] vanaf de grens naar
Amsterdam vervoerde. De meeste hadden dan geld bij zich, dus zorgde ik ervoor
dat ik een busje met geld apart had staan. Ik leerde er ook van om altijd
geld bij me te hebben. Door alle verhalen die ik van de Duitse Joden hoorde,
heb ik de situatie nooit vertrouwd, hoewel de meeste Joden aan de oproep
gehoor gaven en er toen nog niets bekend was van de gaskamers. Geen Jood wist
iets van Auschwitz. Bron: Interviews Jaap Grootenboer.
De heer G. Van Wezel herinnert zich (2009): ‘De kleine winst’ was voor de oorlog een goed lopende
textielzaak; ‘druk dat het daar was…’, Arnold van Gelder stond ook op de
markt, hij had daarvoor een auto met aanhanger, die stonden in de schuur
achter café Kemna gestald, op de hoek van de
Aanslagweg met de Grotestraat. Toen de Duitsers Arnold kwamen halen, wist hij zich te
verschuilen door onder een trap achter op het balkon te kruipen. |
Inwonend bij Arnold en zijn gezin was de neef van Rosa: Jacob
Salomon Rozendal (zie Overige families en personen).
2.2 Siena van Gelder
Siena, de oudste dochter van Israël en Anna, trouwt in 1909 op
39 jarige leeftijd met Moses Hermann Silberstein uit
Hannover, en gaat met hem in Rotterdam wonen. Haar man is acht jaar jonger.
Siena heeft dan al haar zoon Karel die in 1891 geboren is en haar achternaam
heeft. Volgens het Digitaal Joods Monument[2] is haar sterfdatum 5-7-1941 en zijn
oorzaak en plaats van overlijden onbekend, maar uit de begraafboeken van de
Joodse begraafplaats te Rotterdam blijkt dat Siena van Gelder daar is begraven.
Haar man Moses komt in de oorlog om.
Zoon Karel trouwt in 1921 met de Jansje Hagens uit
Amsterdam. Hun dochter Siena wordt in 1922 in Borne geboren en Henri
Nico in 1940. De vader van Karel was een christen, waarover de burgemeester
in een brief stelt dat hij en Karels moeder ‘door hun jeugd nimmer getrouwd
[zijn] geweest’. Een geïnterviewde vertrouwde Jaap Grootenboer
toe dat Karel’s moeder deze man ‘opgelopen had in
Amsterdam’, wat Karel ‘een geluk met een schande’ genoemd zou hebben; het
vrijwaart hem namelijk van het dragen van een gele ster en van deportatie. De
heer Ligtenberg, een verzetsstrijder, zette zich er
voor in om voor Karel de gegevens over zijn niet-Joods zijn boven tafel te
krijgen.
Karel is erg muzikaal, net zoals veel andere familieleden. Hij is jarenlang dirigent van onder meer de christelijke zangvereniging de Harpe Davids, van de Christelijke Harmonie Hengelo en van de Bornse Harmonie. Ook dit argument wordt aangevoerd om hem in de oorlog te redden, want hij ‘heeft in zijn werkzaam maatschappelijk leven steeds zijn beste krachten gewijd aan het Christelijk muziekleven in Borne & Hengelo’. De geschiedenis van de Bornse Harmonie vermeldt dat In 1927 wordt deelgenomen aan het eerste concours in Kampen. Daar wordt met dirigent Karel van Gelder een eerste prijs behaald. Het is niet de enige prijs:
’s Zondags
moest de Bornsche Harmonie haar kunnen tonen op het
muziekconcours te Uchelen. Kapelmeester v. Gelder
en zijn mannen hadden een goede dag. Een eerste prijs met 104 punten. Het is
een groote prestatie in bijna 5 jaar tijds van
onder den muzikalen ladder tot zo’n hoogte te
klimmen. De ontvangstcomm. waarvan de heer Jac.
Spanjaard de tolk was, feliciteerde directeur en leden met het groote succes en bood een lauwerkrans aan. Deze kreeg een
mooie plek aan het vaandel. Bron: Bornsche Courant, 1-8-1931. |
2.3 Benjamin en Antje de Leeuw
De koopman Benjamin en zijn vrouw Antje trouwen in 1895 en wonen
aan de Azelosestraat in Borne. Ze krijgen er zeven
kinderen: Agatha Betsy (1895), Betje (1897), Israël (1898), Roosje (1900), Anna
(1901), Abraham (1903) en Izak Philip (1905).
Benjamin en Antje verhuizen in 1924 naar Hengelo en worden
vanuit Hengelo gedeporteerd en gedood. Hun zoon Israël wordt met zijn vrouw
Saartje Mooij en hun dochtertje Leentje Antje ook vanuit Hengelo weggevoerd.
Twee zonen van Israël overleven de oorlog, in de oorlog wordt er ook nog een
dochtertje geboren; zij wordt te vondeling gelegd en overleeft.
Dochter Anna van Benjamin en Antje trouwt met haar achterneef
Benjamin van Gelder (zoon van Mozes en Sophie) uit Almelo. Ze gaan in Almelo
wonen en worden van daaruit met hun drie jonge kinderen weggevoerd.
De andere kinderen van Benjamin en Antje overleven de oorlog, deels door huwelijken met christenen. Deze gemengd-gehuwden laten hun Joods-gehuwde broers en en hun gezinnen bij zich onderduiken en enkelen overleven zo de oorlog.
2.4 Salomon, David en Jacob van Gelder
Als de oorlog begint wonen drie broers van Van
Gelder aan de Grotestraat in Borne. De oudste, Salomon, is dan
weduwnaar; hij sterft in 1941 en wordt in Borne begraven.
De broers David en Jacob trouwen met de zussen Geertruida
(Truitje) en Mina Hiegenlich uit Assen.
Jacob en Mina trouwen in 1906 en blijven kinderloos, ze drijven een antiekzaak.
Jacobs broer David is weduwnaar van Mathilde Bambergen
als hij in 1916 met Truitje trouwt. David neemt in 1922 de textielzaak over van
Willem Lievendag en zijn vrouw Mietjen
van Gelder, die naar Enschede verhuizen (zie 5.2.3). Deze winkel is gevestigd
aan de Grotestraat (nummer 212, nu het Chinese restaurant). Ook staat hij met
zijn waren op de markt.
David en Jacob en de zussen Hiegenlich wonen bij elkaar in hetzelfde huis, ze worden alle vier in Sobibor vergast.
De winkel
Mina, David, Jacob en Truitje van Gelder
David’s dochter Anna Rosa (1909) uit zijn
eerste huwelijk trouwt met Sally Hes, zoon van voorganger Hes. Ze gaan in
Harlingen wonen en krijgen een dochtertje; alle drie komen ze in Auschwitz om.
Zoon Jacob of Jaap, uit het tweede huwelijk van David van
Gelder, komt in 1917 ter wereld. Met twee vaders en twee moeders werd hij goed
verwend.
Jaap trouwt in 1942, als de deportaties beginnen, met Eva
Pels en duikt met haar onder bij een Twentse boerenfamilie. Twee jaar en
acht maanden zitten ze ondergedoken op erve Mastenbroek in Almelo, samen met
Eva’s zus en haar man (Froukje en Dolf Salomonsen).
Het is een strategisch gelegen boerderij, aan een doodlopende zandweg. Ze
hadden een grote slaapkamer op de eerste verdieping en konden van daaruit de
omgeving goed in de gaten houden. In een hooiberg bevond zich een schuilplaats
voor noodsituaties, die alleen op handen en voeten te bereiken was via een
hondenren met daarin een vervaarlijk blaffende hond.
Na de oorlog gaan Jaap en Eva weer in Borne in het huis achter
de winkel wonen. Jaap werkt als handelsreiziger tot hij een ernstig
auto-ongeluk krijgt. Hij gaat weer studeren en wordt als leraar benoemd bij de
Nederlandse Israëlitische Gemeente te Maastricht. Ook werkt hij als pastoraal
werker in verschillende gevangenissen.
Hij overleeft de oorlog:
Jacob/Jaap
van Gelder vertelt dat zijn ouders binnen de Bornse
gemeenschap gunstig bekend stonden. Zo liep er een woonwagenvrouw met textiel
langs de deur. De textiel haalde ze bij Jacob’s
vader, David van Gelder. Na de oorlog komt Jacob deze vrouw op straat tegen.
Ze geeft hem 45 gulden en zegt: ‘Dit is voor jou. Het is een schuld aan je
vader. Ik heb de kans niet gekregen om te betalen’. Ook de omgang met de
rooms-katholieken was goed. Op sabbat was de textielzaak gesloten en men
accepteerde dat. Aan het einde van de sabbat stonden de niet-Joodse vrouwen
aan de winkeldeur: ‘David, iej könt
de deur lösdoon. Ik zee dree
steern aan ’n hemel stoan’... Op zondag had zijn vader de zaak altijd open. Dan zat de kamer vol boeren uit Hertme, Zenderen en Azelo, die na de kerkdienst hun inkopen deden. Of er moest gezorgd worden voor de uitzet van een dochter die ging trouwen. Er stond altijd een grote kan koffie op tafel voor de klanten. Ook kloosters en retraitehuizen waren klant, dat schetst het vertrouwen dat men had in een Joodse zaak. Als Joden
onderling conflicten hadden dan gingen ze daarmee naar David van Gelder, hij
was de raadsman van de hele Joodse gemeenschap. Bij de koffie praatten ze dan
uit en dan kwam het altijd goed. Het huis van David werd dan ook het Vredespaleis
genoemd. Tijdens een staking vroeg David geen huur, maar vulde wel het
huurboekje in. Jacob
vertelt: Vader had een kaartclub bij Café van Wezel, tegenover ons huis. Drie
tafels en wat zand op de vloer. Vader kaartte daar al veertig jaar, dronk er
twee borreltjes met de stationschef, de postdirecteur Nordholt
en iemand van Van Gend
& Loos. Na het verbod tot toegang tot de kroeg, speelden de mannen
bij vader thuis. Ook iemand
anders herinnert zich de ouders van Jaap als erg lieve, behulpzame mensen,
die iemand hielpen die failliet ging… Truitje ging met koffie en thee langs
de deuren. Jaap vertelt hoe hij zelf als kind voor engel speelde in een kerstspel. Hij groeide op met rooms-katholieken, maar zijn boezemvriend was Bob de Leeuw. Hij is wel eens uit de synagoge gezet: “Goa toch noar boetn hèn, donder toch op!!” Hij vertelt
verder hoe hij tijdens de oorlog in het leger diende. Na de overgave zei zijn
kapitein, wijzend op een motor: ‘Je pakt je machine en verdwijnt. Ik geef je
op als vermist. Dit is een bevel! Ik geef je ouders wel bericht. Je rijdt met
de Harley naar Amsterdam en aansluitend naar
Engeland’. Hij is echter niet naar Engeland gegaan, omdat hij onderweg hoorde
dat Borne helemaal plat zou liggen, wat achteraf niet bleek te kloppen. Hij
ging terug. Tijdens de oorlog moest hij zijn radio inleveren, toen
‘struikelde’ hij, en de radio was kapot. Over de
confrontatie na de oorlog vertelt hij dat hij overal zijn spullen zag, geroofd,
gejat, gestolen, en dat het soms een heel gevecht was om die terug te
krijgen. De vroegere buren reageerden koel. Hij krijgt geen korting als
hij nieuwe meubels moet aanschaffen. Er is geen hulp, alleen een
belastingaanslag uit 1943 voor zijn vader. Zijn vader was allang vergast en
de boekhouding verdwenen. Er komt een deurwaarder aan zijn deur om de
boel te verkopen wegens belastingschuld. ‘Tja, ik ben wel door en bad
zoutzuur gegaan wat leven heet. Maar hoe verder ik van de oorlog
afkom, hoe meer ik relativeer. Ik heb geen wrok en haat meer’. Bron: Interviews Jaap Grootenboer.
De heer G. Van Wezel herinnert zich (2009):
Jaap van Gelder had rechts naast zijn huis een blikken loods
staan. Daarin stond zijn auto, met een zwart-wit geblokte strip, want
Jaap was taxichauffeur. Zo’n taxi was in die tijd iets heel bijzonders voor
Borne. En weet je hoe hij die taxi betaald heeft? Met goeden tientjes! Mevrouw
Dijkhuis woonde naast de Van Gelders. Zij deed op sabbat die werkzaamheden
bij de Van Gelders die ze zelf niet mochten doen, zoals het vuur
aansteken. |
De van Gelders hadden twee Duits-Joodse kostgangers, de heren Engländer en Reinhold (zie 11.4 en 11.5), ze woonden in een huisje apart.
2.5 Aron van Gelder en Rozali Stofkooper
Aron
trouwt in 1906 met Rozali Stofkooper, geboren in Lonneker. Aron is musicus en
koopman en woont in de oorlog aan de Brinkstraat (nu nummer 15), ze hebben
daarvoor aan de Klippenweg gewoond. Eerder woonden ze ook in Duitsland, waar
hun zonen Alfred (1907) en Iwan (1910) werden geboren. De andere
kinderen zien in Borne het levenslicht: Frits (1913), Cientje Anna (1920), Karel (1922) en Jacob
(1924), één ander zoontje overlijdt jong.
Aron speelt als violist in Borne’s strijkje en de harpe Davids. Niet alleen vader Aron is muzikaal, ook zijn kinderen zijn het. Samen spelen ze in Van Gelder’s Jazzband: The Gaiety Hoppers. Aron speelt er viool, en de zonen Alfred, Iwan en Frits respectievelijk altviool, cello en slagwerk.
Borne’s strijkje
Zoon Iwan huwt met Elisabeth Schoenmaker uit Bergh, die
christelijk is. Hij en zijn vrouw verhuizen in 1934 naar Almelo, waar hun zoon
Aron (1934) geboren wordt en in 1943 hun dochter Hetty. Hij overleeft de oorlog
omdat hij in Brabant weten onder te duiken, zijn vrouw en kinderen blijven in
Almelo wonen.
Ook Cientje Anna, de enige dochter,
overleeft de oorlog. Zij verblijft op het moment van deportatie in het ziekenhuis
voor een oogoperatie en de zusters van het RK ziekenhuis beschermen haar. Later
duikt ze onder in Hengelo, onder meer bij een nicht die gemengd gehuwd is.
Alfred en zijn broers Frits, Karel en Jacob wonen in de oorlog
nog bij hun ouders.
Hoe Joodse families in de oorlog vaak uiteen werden gerukt, laat
de geschiedenis van deze familie zien. Karel en Frits worden eind augustus 1942
samen opgepakt om in Kesteren in het werkkamp te werken. Van daaruit wordt
Karel op 16 oktober naar Midden Europa gedeporteerd en Frits gaat drie dagen
later naar Auschwitz. Karel leeft nog tot maart 1944, ruim een jaar langer dan
Frits. Hun ouders en de zonen Alfred en Jacob worden in April 1943 naar Vught
gebracht en vandaar naar Westerbork. De ouders worden vergast in Sobibor,
terwijl Alfred en Jacob naar Auschwitz gaan. Alfred wordt in september
gedeporteerd en gelijk bij aankomst vergast, terwijl Jacob in november op
transport gaat en nog enkele maanden in Polen moet werken. Jacob is 19 jaar als
hij sterft.
Karel trouwt in 1942 in kamp Westerbork met Berni Winter, dochter van een sigarenmaker uit Enschede.
Van Aron en zijn gezin herinneren mensen zich vooral hun
muzikaliteit en de humor van vader Aron:
Aron van
Gelder was een echte geinponem. Hij zat achter in de sjoel en voerde hele
gesprekken… Een heel aardige vent… Dat was een violist en zat vol gein en
flauwe kul. Die man kon nooit echt ernstig zijn… Aron (Nun)
van Gelder zat in de muziek… Aron van ’n oester had een goede band. Ze zaten
in de Bornse harmonie… Aron had een orkestje. Hij
had de bijnaam ’n oesters… ’n Oesters Joden bleven veel bij
elkaar. Van Gelders maken muziek. Viool, drum, harmonica. Woonden in de
Brinkstraat en werkten bij Spanjaard… Alfred en Frits van Gelder, die maakten
altijd muziek. Bron:
Interviews Jaap Grootenboer.
De heer B. van den Berg Jeths, vroeger bevriend met Karel van Gelder herinnert zich: Karel was
mijn vriend, een paar maanden ouder als ik. Ik kwam er geregeld over de
vloer. De van Gelders waren overigens goede vrienden van mijn ouders. Ik heb
ze leren kennen als zeer gastvrij. Je was er altijd welkom, kortom een heel
gezellige familie en ze deden nog geen vlieg kwaad. Ze waren allen zeer
muzikaal; ieder had zijn eigen instrument wat ze bespeelden. Ik heb tijdens
mijn leven vaak aan hen gedacht, en kan me nog steeds niet begrijpen, dat
mensen elkaar zoiets aandoen, om ze koelbloedig de gaskamers in te jagen en
dat dergelijk gespuis ook nog kans ziet om aan de vervolging van hun daden te
ontkomen. Van de familie zijn er helaas zes omgekomen. Het gebeurde in
1943-44, toen ikzelf ook onderduiker was. Nu volgen
enkele anekdotes uit die tijd, dat ik er thuis kwam en wat ik me nog
herinner. De joodse
bakker Mendels uit Hengelo kwam 1X per week langs om brood bij de familie te
brengen. Aron (de vader) hield mendels aan de
praat; “Drink nog ’n köpke koffie met, Mendels”. “Zol ik wa will’n”,
zegt Mendels “Maar ik heb weinig tied”. Ondertussen
ging kleine Jacob om het huis om te onderzoeken hoeveel gemberbroodjes nog in
de broodmand lagen, waren het er nog veel, dan griste hij er een paar uit. Rabbie
Hes moest geregeld koosjer slachten bij de joodse slagers in Borne. Zo moest
hij op een dag ook naar Van Gelder op de Koppelsbrink (de fluitjör).
Maar hij moest ook nog even bij Aron langs. Toen Aron hem weer uitliet keek
hij de rabbie na en zei: “Hee mus eens weten, hoo lekker ’n stukske spek kan smaken”. Aron zat ook
nog ene beetje in de handel en kocht soms kippen op. Dus kwam hij op zekere
dag bij een boer terecht in Saasveld. Hij vroeg aan de boer: “Heb ie nog wat kipp’n aover, dee wil ik wa van oe koop’n”. “dat hek wa”, zegt de
boer, “ie könt d’r wa 7 overnemm’n”. “Dan kom ik ze vanavond wel halen”, zegt
Aron “as ze op ’t rek zitt”. Aron komt ’s avonds
terug om de kippen te halen, maar hij had ’s middags al wel gezien wat de
beste waren. Dus hij pakt een kip van de stok en voelt meteen of ze vet
genoeg waren, zo niet dan liet hij ze gelijk weer los met de woorden: “Ik kan’t nich helpen meer disse kip vlög mie vot”. Zo had hij op zeker moment 4 kippen in de korf, die
voldeden aan zijn bevinding. Zegt hij tegen de boer: ‘Dee andere 3 kom ik
later wa bie oe halen, disse
za’k wa vast afrekkenen”. Hij kwam natuurlijk niet terug. Karel mijn
vriendje had persoonlijk niet zoveel bezittingen, dat wisten zijn andere
vriendjes ook wel. We zouden samen een avondje naar de bioscoop, a raison
voor 35 cent en we haalden Karel op. We keken onze ogen uit, Karel was practisch geheel in het nieuw. Mooi overhemd, mooie
schoenen, ander colbertje. We zeiden tegen elkaar ’t lijkt wel of hij een
loterij had gewonnen. De oplossing liet niet lang op zich wachten. Plotseling
ging de voordeur open, en stormden drie broers naar buiten. Ik een mum van
tijd stond Kareltje nog slechts in zijn onderbroek
op straat en moest hij zijn ouwe versleten kloffie weer aantrekken. Toen Leo wat
groter was vroeg Salomon Schlosser (Leo’s vader) of Aron hem niet wat vioolles kon geven,
omdat hij dacht de Leo misschien ook wel muzikaal was. Tegen betaling wilde
Aron dat wel, dus werden er afspraken gemaakt. Tijdens een van de lessen
waren wij ook aanwezig. Aron stond achter Leo, om uit te leggen welke snaar
hij moest bedienen en welke niet. Maar het lukte alles niet zo best. Leo had
geen talent. Aron stond achter Leo en zei tegen hem: “Leo as ie dee vingers zo krampachtig hoolt,
dan leer ie het nooit”. Vervolgens keek Aron naar ons en sprak: “Doar za’k ok wa vuur zorgen, want ik kan op’t
moment geen concurrenten gebroeken”. |
2.6 Izak en Rabeka van Gelder
Rabeka, het jongste kind van Israël en Anna,
huwt in 1916 met Salomon Schlosser uit Den
Ham. Ze gaan aan de Nieuwe Kerkstraat (nu nummer 26) in Borne wonen, waar hun
zoon Levie in 1918 wordt geboren. In de oorlog woont Izak van Gelder,
de broer van Rabeka, bij hen in. Salomon handelt in
alles wat los en vast zit, terwijl zijn zoon in paarden doet. In de oorlog
worden Salomon en zijn zoon Levie tewerkgesteld in kamp Overbroek
te Kesteren. Enkele maanden later worden zijn vrouw Rabeka
en haar broer Izak uit Borne opgehaald en treffen de vier elkaar in Westerbork.
Een week later worden ze naar Auschwitz gedeporteerd, waar alleen Levie niet
direct vergast wordt. Hij komt een paar maanden later om.
Verschillende
mensen herinneren zich Salomon Schlosser. Niet altijd
even gunstig, want hij had nog al eens ruzie met zijn vrouw, met veel lawaai
en schreeuwen. Daarna liepen ze weer gearmd de deur uit. Salomon was
scharrelaar in ongeregeld goed, hij handelde in van alles (textiel, paarden,
nuchtere kalveren, kippen), voor een schappelijke prijs. De meningen
zijn nogal verdeeld over zijn mate van armoede. Volgens iemand behoorde het
gezin tot de armste van Borne, volgens een ander hield hij zich alleen maar
arm. En volgens weer een ander had hij stand, hoe arm hij ook was… Hij was een schiere kerel… Ze hadden ook een mooie tuin, met veel
dieren die er in rondliepen… Ze hadden veel sikken en bokken om het huis. Een buurman
ziet hoe mevrouw Schlosser wordt opgehaald: Ze
hield zich aan het hekje voor het huis vast, roepend: ‘Laat me toch met rust,
ik heb toch niets gedaan! Mijn man is al opgehaald, en mijn zoon. Laat me met
rust!!’ De Nederlandse politieman heeft toen met een stok op haar handen
geslagen. Bron: Interviews Jaap Grootenboer.
De heer G. Van Wezel herinnert zich (2009): De familie Schlosser woonde tegenover schoenmaker Flink. Ze hadden
van alles te koop, maar vooral paarden. Tegen tien of elf uur ’s morgens
kwamen de paardenkooplui. Die wilden de paarden altijd zien lopen. Ze liepen dan
van het huis de Schlossers tot café van Wezel. Leo
liep altijd met de paarden, in zijn manchester broek. Zijn vader spoorde hem
altijd aan met de zin: ‘Toe leo, laat hem nog een
keer lopen, want hij loopt zo mooi’. Het was altijd heel spectaculair. Leo kon heel
mooi viool spelen, dat had hij geleerd van zijn neef Japie
van Gelder. De Schlossers hielden erg van kaarten, samen met Albert
Muizenbelt, Bets Brager, en nog enkelen. Soms, als
iemand van de Schlossers even naar achteren moest,
dan draaide die de stoppen los, ging naar de paardenstal, en liet het paard
met een flinke klap op de kont in de donkere keuken los. Izak, de
broer van Rebeca, woonde bij hen in. Hij hing
altijd over het hekje. De jongens uit de buurt waren een beetje bang voor
hem. Ook de heer
van Wezel herinnert zich het verhaal van het weghalen van Rebeca,
maar volgens hem hield ze de perenboom met jutteperen omklemd. |
3. De afstammelingen van David Salomon [3]
David Salomon, de jongste zoon van Salomon en Sina en kleinzoon van de Bornse
stamvader David, is vernoemd naar zijn opa. Hij trouwt in 1873 met Sara
van Wije/Wijhe en ze wonen aan de Koppelsbrink naast
de klopjeswoningen; het huis is nu afgebroken. Ze krijgen er elf kinderen,
waaronder een tweeling (Kaatje en Diena). Zoals veel Bornsen heeft David een bijnaam: de Fluitjör.
Hij stond vaak fluitend in zijn winkeldeur. In 1903 hing hij ter gelegenheid
van het 25-jarig jubileum van paus Leo de XIII een bordje in de winkel: ‘Al
zijn wij jood, al zijn wij smous, toch eren wij de Paus’.
De kinderen van David en Sara zijn:
Kinderenen |
Echtgenoot
of echtgenote |
Zie
paragraaf |
Suzanne
(1873-1875) |
|
|
Salomon
(1875-1943) |
|
3.1 |
Henriëtte (1876-1943) |
|
3.1 |
Alex
(1878-1942) |
Eva Lievendag
(1877-1942) |
|
Mietje (1880-1942) |
Willem Lievendag (1879-1923) |
Lievendag: 2.3 |
Aron / Dolf (1881-1938) |
|
3.2 |
Gezina Jeannette
(1884-1941) |
|
3.2 |
Lena
(1885-1942) |
Joseph Cohen
(1885-1942) |
|
Kaatje
(1888-1943) |
|
3.1 |
Diena
(1888-1972) |
Jacob Menco
(1882-1932 |
|
Rozetta
(1892-1942) |
Robert Fuldauer (1892-1942) |
|
In Borne Begraven In een concentratiekamp gedood Overlevende
Zittend van links naar rechts: Lena,
Henriëtte, moeder Sara, Rozetta, vader David, Mietje.
Staand van links naar
rechts: Alex, Sientje, Dolf, Dina, Salomon, Kaatje.
Vijf kinderen van David en Sara blijven in Borne wonen, in het ouderlijk huis aan de Koppelsbrink, allen als vrijgezel. Het zijn Salomon, Henriëtte en Kaatje, en Dolf en Gezina (Sientje). Hun situatie wordt hieronder beschreven.
3.1 Salomon, Henriëtte en Kaatje van Gelder
Salomon, Henriëtte en Kaatje blijven ongehuwd en wonen aan de Koppelsbrink, naast de klopjeswoningen. Salomon doet in manufacturen, hij gaat ‘met het pak op de fiets’ de boer op of staat op de markt met tweedekeus goed van Spanjaard. Ze hebben ook een winkel in manufacturen, die ze op 1 november 1941 sluiten op bevel van de Duitsers. Voor de oorlog heeft hun broer Aron/Dolf ook een slagerij in dit pand. In de oorlog wordt Salomon met zijn twee zussen naar Vught gebracht, en daarna naar Westerbork. Salomon en Henriette worden op 11 mei vanuit Westerbork naar Sobibor vervoerd en daar direct na aankomst vergast. Kaatje ondergaat twee weken later hetzelfde lot.
De klopjeswoningen, met daarachter de woning en winkel van de Van Gelders.
3.2 Dolf en Sientje van Gelder
Broer en zus Aron en Gezina, oftewel Dolf en Sientje, wonen bij elkaar. Dolf was paardenslager, en hij wordt vaak genoemd in de interviews:
Aron had een hondenkar en hield wedstrijden met die van Kleissen. Dolf en Kleissen dan,
liggend in de kar. Aron was bepaald niet stom. Je ging samen wel eens uit en
dan haalde je hem op. Ook op sabbat. Dan gaf hij niet thuis. De zuster zei
dan dat hij aan het bidden was, maar als je naar binnen ging, zat hij een
visje te eten!... Dolf-van-de-Fluitjör, dat was een
fijne Jood…via een omweg bracht hij vlees naar arme mensen… Dolf was een
goede vriend van huisarts Stomps. Hij had een gevoel voor humor dat de
huisarts - naar eigen zeggen – erg aansprak… Dolf en Sien zijn voor de oorlog
gestorven. Sien woonde bij Dolf in. Ze waren orthodox... Dolf was een
paardenslager. Hij was de koster van de Jodenkerk. Sientje
was de baas. Zij ging iedere dinsdag over het spoor geld halen. Ze verkochten
daar het paardenvlees aan de Drenten. Bron: Interviews Jaap Grootenboer. |
Ze overlijden rond het begin van de oorlog en liggen in Borne begraven.
Dolf en Sientje met Hugo Lievendag, die voor hun het vlees rondbracht.
[2] Het Digitaal Monument voor de Joodse
Gemeenschap in Nederland, een Monument op internet om de herinnering levend
te houden aan alle mannen, vrouwen en kinderen die tijdens de Duitse bezetting
als Joden zijn vervolgd en die de Sjoa niet hebben
overleefd.
3
Van deze tak van de familie bestaat een stamboom